
Wat was die intifada waar demonstranten op universiteitscampussen en in de straten van Amerikaanse steden over blijven schreeuwen?
Volgens een recent artikel in het Sunday Magazine van de New York Times was de eerste intifada – die duurde van eind 1987 tot 1993 – “een tijd waarin Palestijnen deelnamen aan boycots en Israëlische soldaten bekogelden met stenen en molotovcocktails.”
Dat klinkt niet zo slecht, toch?
Het was tenslotte niet echt terrorisme – alleen maar een paar stenen en molotovcocktails. En de mensen die werden aangevallen waren geen weerloze burgers, maar Israëlische soldaten met wapens en beschermende vesten. Het klinkt alsof een paar dappere rebellen hun onderdrukkers hebben uitgedaagd. Gewoon een beetje een boycot – zoals de Boston Tea Party misschien? – met een paar stenen. Niets om je zorgen over te maken.
Maar zo was het helemaal niet.
De golf van Palestijns-Arabisch geweld die woedde van december 1987 tot de herfst van 1993 – de intifada die door de huidige campus-extremisten wordt verafgood – werd gekenmerkt door voortdurende moorddadige bomaanslagen, geweer- en mesaanvallen.
Misschien volstaan een paar voorbeelden om het geheugen op te frissen van de internationale gemeenschap, die altijd aan geheugenverlies lijkt te lijden als het om Joodse slachtoffers gaat:
- In 1988 gooiden Palestijnse terroristen handgranaten in een winkelcentrum in Haifa, waarbij 25 mensen gewond raakten. In de buurt van Beersheba kaapten intifada-terroristen een bus vol Israëlische vrouwen die op weg waren naar hun werk en vermoordden drie van hen. Ze vermoordden ook een Israëlische tiener in een park in Jeruzalem en verstopten bommen in broden in een supermarkt in Jeruzalem; drie kinderen raakten gewond.
- In 1989 reed een intifada-terrorist een Israëlische bus in een ravijn, waarbij 14 passagiers omkwamen (waaronder Rita Levine, een Amerikaanse burger) en 27 gewond raakten (waaronder vijf Amerikanen). Datzelfde jaar pleegden Palestijnse Arabieren een bomaanslag op een markt in Tel Aviv, waarbij vier mensen gewond raakten, en gingen ze tekeer met messteken in een winkelbuurt in Jeruzalem, waarbij twee doden en drie gewonden vielen. Tijdens Purim stak een Arabische terrorist in Tel Aviv twee Israëli’s neer met een gevechtsmes en verwondde een derde ernstig. Een van de slachtoffers was een oudere wetenschapper die op feestdagen geschenken had uitgedeeld aan de behoeftigen.
- In 1990 pleegden intifada-terroristen bomaanslagen op een markt in Jeruzalem (één dode, negen gewonden), op het strand in Tel Aviv (één dode, 20 gewonden) en bij de Ein Gedi-bronnen (vier gewonden). In Jeruzalem stak een Palestijns-Arabische terrorist drie Israëli’s dood. Een andere terrorist vermoordde een Israëliër en verwondde drie anderen in een bus in Tel Aviv.
- In 1991 staken Intifada-terroristen twee Israëli’s neer en verwondden hen in Jeruzalem, voerden een bomaanslag uit op een markt in Beersheba, waarbij twee klanten gewond raakten, en vielen een bus aan ten noorden van Jeruzalem, waarbij twee mensen omkwamen en zes gewond raakten (waarvan vijf kinderen). Palestijnse Arabische terroristische aanslagen in 1992 waren onder andere de moord op de 15-jarige Helena Rapp in Bat Yam, de ontvoering van en moord op Nissim Toledano en een steekpartij in Jaffa (twee doden, 19 gewonden).
- Het bloedvergieten ging door in 1993 met aanvallen met messen in Tel Aviv, waarbij in één geval een dode en vier gewonden vielen en in een ander geval twee doden en zeven gewonden. Er was ook een autobomaanslag op het Mehola kruispunt waarbij één persoon omkwam en 21 gewond raakten, evenals de moord op de elfjarige Chava Wechsberg bij een aanslag op een Israëlische auto in de buurt van Karmei Tzur.
En dit zijn maar een paar voorbeelden uit elk van deze jaren.
In de eerste vier jaar van de intifada waren er ongeveer 600 bomaanslagen of geweeraanvallen op Israëli’s en nog eens 100 aanvallen met handgranaten, om nog maar te zwijgen van de meer dan 3600 pogingen om Israëli’s in brand te steken met molotovcocktails. In totaal werden er in deze periode 27 Israëli’s vermoord en meer dan 3.000 raakten gewond. Nog eens 25 werden vermoord in 1992 en 65 in 1993.
De intifada was allesbehalve een spontane opstand – zoals Palestijnse aanhangers het afschilderen – maar was zorgvuldig georkestreerd. Een PLO-afdeling met de naam “Unified Command of the Intifada” gaf dagelijks instructies over hoeveel geweld er gebruikt moest worden en tegen wie.
De vraag is dus: Waarom leggen de New York Times en andere media nooit uit wat er gebeurde tijdens deze periode die de radicale studenten zo luid bejubelen? Waarom bagatelliseren ze opzettelijk de omvang van het Palestijns-Arabische geweld?
Het antwoord is natuurlijk dat het allemaal politiek is. De grote media sympathiseren met de Palestijns-Arabische zaak en zijn aanhangers op de campus. Als ze de omvang van de Palestijnse wreedheden erkennen, ziet hun zaak er slecht uit.
Daarom benadrukt het artikel in The Times Sunday Magazine de “boycots” en het stenengooien en laat het de bomaanslagen, schietpartijen en ontvoeringen weg. Daarom vermelden de Washington Post en CNN nooit dat stenen dodelijk kunnen zijn – en dat 16 Israëli’s werden vermoord door Arabische stenengooiers.
Dat is, in een notendop, waarom ze de intifada herschrijven. Want als de waarheid zou worden verteld, zouden lezers stilstaan en zich afvragen: heeft het echt zin om deze mensen van de intifada een soevereine staat naast Israël te geven?