
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Yitro (Jetro) zijn:
✡ Torahlezing: Exodus 18:1 – 20:23,
✡ Profetenlezing: Jesaja 6:1 – 7:6 en 9:5-6,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Matteüs 5:8-20.
In verband met het thema wijken we daarvan af
Een gedeelte uit de Torahlezing
U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar (of slaaf), noch zijn dienares (of slavin), noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.
Exodus 20:17 (HSV).
Rabbi Elkin schreef over dit gebod in een toelichting:
‘U zult niet begeren’. Zorgvuldige naleving en erkenning ervan is in wezen een verklaring van waardering voor en erkenning van de Goddelijke Voorzienigheid. Het herinnert ons eraan dat God de wereld bestuurt en dat Hij ieder mens voorziet van wat hij of zij nodig heeft. Wat van u is, is van u omdat God wilde dat het zo was. Wanneer u tot de conclusie komt dat een belangrijke aankoop niet gedaan moet worden vanwege een financiële of andere overweging, is dat een kleine vorm van profetie van God dat u niet bestemd was om dit voorwerp te bezitten. Hij bepaalt hoeveel geld wij zullen verdienen en Hij geeft ons de echtgenoot die Hij wil dat wij hebben. Iemand die wenst dat hij of zij met iemand anders getrouwd was of hetzelfde type auto had als die van de buurman, ontkent in wezen dat God de wereld bestuurt en iedereen voorziet van alles wat hij nodig heeft. Dit soort dingen is niet willekeurig, noch ligt het binnen ons bereik. Hij beslist wat van ons is en wat niet van ons is.
Gedeelten uit de Profetenlezing
Begeerte speelde al een rol in het Paradijsverhaal, waar de slang Eva wist te verleiden. Want wie wil er nou niet gelijk zijn aan God, en inzicht hebben in goed en kwaad? Eva luisterde en zag, zij dacht, en zij nam de vrucht en at.
De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof? En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u.
Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven. Maar God weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend. En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan. Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merkten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten.
Genesis 3:1-7 (HSV).
Leviticus 9 beschrijft hoe na het voltooien van de Tabernakel Aäron tot hogepriester, en zijn vier zonen tot priesters van God werden gewijd. Daarbij werden veel offers gebracht, waarbij de zonen hun vader assisteerden. Twee van hen, Nadab en Abihu, waren daar niet tevreden mee. Zij zagen hun vader offers brengen, zij begeerden meer in de feestvreugde te delen en zij brachten ook reukwerk, wat niet hun taak was. Misschien waren ze een beetje dronken? De tekst erna lijkt daarop te wijzen.
Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en toen zij er weer uit kwamen, zegenden zij het volk. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk. Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde.
De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. Toen ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE. En Mozes zei tegen Aäron: Dit is wat de HEERE gesproken heeft: In hen die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor de ogen van heel het volk zal Ik geëerd worden. Maar Aäron zweeg.
Toen riep Mozes Misaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, een oom van Aäron, en zei tegen hen: Kom naar voren, draag uw broeders weg uit het heiligdom, tot buiten het kamp.
Leviticus 9:23 – 10:4 (HSV).
Ook de grote koning David bezweek voor de verleiding van de begeerte. Hoewel hij genoeg vrouwen had, werd hij verleid door de aanblik van een vrouw die zich aan het baden was. Met enig fatsoen had hij zich moeten omdraaien en weggaan. Maar hij zag haar, dacht na en liet haar halen – een daad die hem veel verdriet heeft bezorgd.
Het gebeurde bij het aanbreken van het nieuwe jaar, in de tijd dat de koningen ten strijde trekken, dat David Joab en zijn manschappen met hem en heel Israël eropuit stuurde. Zij richtten de Ammonieten te gronde en belegerden Rabba. David bleef echter in Jeruzalem.
Tegen de avond gebeurde het dat David opstond van zijn slaapplaats en op het dak van het huis van de koning wandelde. Vanaf het dak zag hij een vrouw die zich aan het wassen was; deze vrouw nu was heel knap om te zien. David stuurde een bode en liet naar deze vrouw vragen; en men zei: Is dat niet Bathseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria, de Hethiet? Toen stuurde David boden en liet haar halen. Toen zij bij hem gekomen was, sliep hij met haar – zij had zich zojuist van haar onreinheid gezuiverd. Daarna keerde zij terug naar haar huis. De vrouw werd zwanger; daarom stuurde zij een bode en vertelde David en zei: Ik ben zwanger.
2 Samuël 11:1-5 (HSV).
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
De jonge voorganger Timotheüs waarschuwt in een brief tegen dwaalleraars, die zich niet aan de gezonde woorden van Jezus Christus houden, maar zich bezig houden met discussies en woordenstrijd. Zij denken dat de godsvrucht een bron van winst is. Maar wie begerig is naar winst, is niet gericht op het Koninkrijk van God.
Maar de godsvrucht is inderdaad een bron van grote winst, vergezeld van tevredenheid. Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen. Als wij echter voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn. Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken.
1 Timotheüs 6:6-10 (HSV).