‘In de eerste maand van het twaalfde regeringsjaar van koning Ahasveros, de maand nisan, liet Haman in zijn bijzijn het poer werpen, dat wil zeggen het lot, over alle dagen en over alle maanden, een voor een, tot en met de twaalfde maand, de maand adar’ (Esther 3:7).
‘En er werden door boden in alle provincies van het koninkrijk brieven verspreid waarin stond dat op één bepaalde dag, en wel op de dertiende dag van de twaalfde maand, de maand adar, alle Joden moesten worden gedood en volledig uitgeroeid, jong en oud, vrouwen en kinderen inbegrepen, en dat hun bezittingen mochten worden buitgemaakt’ (Esther 3:13).
Bovenstaande twee verzen geven de gevolgen weer van Mordechai’s weigering zich aan Haman te onderwerpen. Haman is woedend en wil Mordechai en het hele Joodse volk waartoe hij behoort, doden. Hij werpt een ‘poer’, iets dat wellicht op een dobbelsteen lijkt. Het ‘lot’ bepaalt dat alle doden op de 13e dag van de maand adar gedood zullen worden. Haman wendt zich tot koning Ahasveros en vertelt hem over een ‘bepaald volk dat over...
Word Lid
Lees alle content voor leden
Krijg exclusieve en verdiepende artikelen uit Israël.
Steun betrouwbare journalistiek, rechtstreeks vanuit Jeruzalem
Raak verbonden met Israël, vanuit huis.
Laat de stem van hoop en waarheid horen
Word onderdeel van de internationale Israel Today-familie
Al lid? Login hier.