En nu hij met God verzoend is, werkt het naar twee kanten. Hij ontvangt Gods liefde en kracht, en God kan zijn gaven en talenten gebruiken tot zijn eer en tot zegen voor de mensen om hem heen.
Onlangs wees iemand mij op een
Midrasj waarin stond dat ‘Het
Joodse volk zonder God en zijn
geboden het laagste en meest schadelijke volk onder de volken zou zijn.’ In
het Hebreeuws gebruiken ze daarvoor
het begrip am shefel (עם שפל ) ‘lage
mensen’. Het begrip is ontleend aan het
woord shefel ( שפל ) dat ‘eb’ betekent,
het tegenovergestelde van vloed. Het is
een mooie metafoor. Want zonder God
zouden Israëls talenten en capaciteiten
niet met de vloed komen aanspoelen en
zou het altijd eb zijn.
God heeft de kinderen van Israël uitverkoren, om te voorkomen dat zij hun
gaven puur voor eigen gewin zouden gebruiken. Het zijn dappere, maar tegelijkertijd ook brutale mensen, mensen met chotspe. Het is een vastberaden, maar ook een eigenwijs volk. ‘Het enige dat dit volk kan temmen zijn Gods geboden en de Heilige Schriften’, zeggen Joodse geleerden al eeuwenlang. ‘Als Israël de geboden op de berg Sinaï niet had ontvangen, dan zou dit volk de wereld vernietigd hebben. Het is een roekeloos volk, en daarom had het onderwijs nodig.’ Alleen door Gods
onderwijzing kan Israël Gods heerlijkheid op krachtige wijze verkondigen.
Deze Joodse manier van denken baseert zich op verschillende Bijbelteksten. God zegt via Mozes tegen de Israëlieten: ‘Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met Mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor Mij zijn, kostbaarder dan alle andere volkeren’ (Exodus 19:5). Maar tegelijk weet God dat het een onstuimig en problematisch volk
is. Daarom bedingt Hij een voorwaarde bij dit verbond, namelijk: ‘Als jullie Mij gehoorzamen…’ Als Israël bekend had gestaan als een braaf, volgzaam volk, dan had God vast een verbond zonder voorwaarden gesloten. Maar ook al weet God dat de Israëlieten het verbond niet zullen houden, Hij blijft trouw aan zijn verbond. Bovendien was het volk niet uitgekozen omdat het talrijker was dan de andere volken, het was juist het kleinste van allemaal (Deuteronomium 7:7).
De profeet Ezechiël schildert Israël af als een te vondeling gelegd meisje: ‘Op de dag dat je geboren werd, was er niemand om je navelstreng door te snijden of om je schoon te wassen, niemand om je met zout in te wrijven of in doeken te wikkelen. Niemand deed een van die dingen voor je, niemand keek naar je om, niemand had medelijden met je. Op de dag dat je geboren werd, werd je ergens op een akker achtergelaten, zo weinig waarde werd er aan je leven gehecht. Toen kwam Ik voorbij en zag hoe je in je bloed lag te spartelen. Ik zei tegen je, terwijl je onder het bloed zat:
“Leef!”’
In figuurlijke zin heeft God dit meisje niet alleen gevonden en opgevoed, maar trouwde Hij zelfs met haar. Ze werd een beeldschone, maar ook verleidelijke vrouw die zich overgaf aan ontucht. Ze bedroog God die haar met liefde had grootgebracht. In de verzen 15 tot 34 lezen we over de afvalligheid en ontrouw van deze vrouw.
Dit artikel verscheen in zijn geheel in het decembernummer van het Israel Today Magazine. Klik hier voor een abonnement.