Shabbats­lezingen: Wat God belooft, dat doet Hij ook

Wie God kent, weet dat Hij te vertrouwen is en uitvoert wat Hij zegt. Op Gods woord had Abraham een zoon gekregen, en op Gods woord is hij bereid hem te offeren. Op Gods woord geloofde een vrouw dat haar zoon zal leven, en op Gods woord stond Jezus op uit de dood.

Door Redactie Israeltoday.nl |

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Wayera (En Hij verscheen) zijn:

✡ Torahlezing: Genesis 18 – 22,
✡ Profetenlezing: 2 Koningen 4:1-37,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Lukas 1:26-38, 24:36-53.

Gedeelten uit de Torahlezing
Wat een verschrikkelijke test, je eigen zoon, je enige zoon, de stamhouder op wie Gods beloften rusten, offeren. Was dit Gods opdracht, of een verleiding? Maar Abraham kende Gods stem en gehoorzaamde, en kreeg zijn zoon terug, als door de dood heen, als een voor­af­scha­duwing van Jezus sterven en opstanding.

En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
Toen stond Abraham ‘s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brand­offer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had. Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte. Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neerge­bogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren. Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen.
Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, hier ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer? Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten. Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt. Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brand­offer in de plaats van zijn zoon.
En Abraham gaf die plaats de naam: De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden.
Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.

Genesis 22:1-18 (HSV).

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Op het gebed van Elisa had een kinderloze vrouw in Sunem een zoon gekregen. In de hete zon loopt hij een zonnesteek op en sterft. De vrouw herinnert God aan zijn belofte van een zoon, en in geloof roept zij de profeet er bij, en God verhoort.

Toen het kind groot werd, gebeurde het op een dag dat hij naar buiten ging, naar zijn vader, naar de maaiers. En hij zei tegen zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Die zei tegen een knecht: Draag hem naar zijn moeder. Deze nam hem op en bracht hem bij zijn moeder. En hij zat tot de middag op haar knieën; toen stierf hij. Zij ging naar boven en legde hem op het bed van de man Gods; daarna sloot zij de deur achter hem en ging naar buiten. Zij riep haar man en zei: Stuur mij toch een van de knechten met een van de ezelinnen, zodat ik snel naar de man Gods kan gaan. Daarna kom ik weer terug.


En toen Elisa bij het huis kwam, zie, de jongen was dood, neergelegd op zijn bed. Hij ging naar binnen, sloot de deur achter hen beiden en bad tot de HEERE. Vervolgens ging hij op het kind liggen, legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen en zijn handen op diens handen. Hij strekte zich over hem uit en het lichaam van het kind werd warm. Toen kwam hij terug en liep in het huis heen en weer. Hij ging weer naar boven en strekte zich over hem uit. Toen niesde de jongen tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. Hij riep Gehazi en zei: Roep deze vrouw uit Sunem. Hij riep haar en zij kwam bij hem; hij zei: Neem uw zoon op. Toen kwam zij, viel voor zijn voeten neer en boog zich ter aarde; zij nam haar zoon op en ging naar buiten.

2 Koningen 4:18-22 en 32-37 (HSV).

Gedeelten uit het Nieuwe Testament
Terwijl Jezus zijn vrienden meermalen had verteld over zijn komende lijden, sterven en opstanding, was dit toch nauwelijks doorgedrongen tot zijn discipelen. Pas toen zij hun Heer zelf in hun midden zagen, geloofden zij dat Hij leeft, en begrepen zij wat hierover in Gods woord geschreven staat.

En toen [de discipelen] over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u. En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen. En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart? Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb. En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien. En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwon­der­den, zei Hij tegen hen: Hebt u hier iets te eten? En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat. En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.
Lukas 24:36-45 (HSV).

Voor een uitwerking van deze sidra voor een Bijbelleeskring, zie Genesis-22

Wilt u meer nieuws ontvangen over Israël? Klik hier voor de dagelijkse gratis e-mail nieuwsbrief.