Shabbatslezingen: Licht in donkere omstandigheden

We lezen deze week over de kandelaar, die zijn licht laat schijnen, en de duisternis in het hart van de Israëlieten en de vreemdelingen, die niet tevreden waren met het manna waarin God elke dag voorzag: Wij willen vlees eten! Ze kregen vlees, tot het hun nues uitkwam.

Door Anat Schneider |

De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Beha’alotecha (Wanneer u opstelt) zijn:

✡ Torahlezing: Numeri 8 – 12,
✡ Profetenlezing: Zacharia 2:10 – 4:7,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Openbaring 11:1-19.
In verband met het thema wijken we daar van af.

Gedeelten uit de Torahlezing
Het samenraapsel [van vreemdelingen] dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de water­meloenen, de prei, de uien en de knoflook. Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen! Het manna leek op korianderzaad en de kleur ervan leek op de kleur van balsemhars. Het volk liep overal rond, verzamelde het, en maalde het met handmolens, of stampte het fijn met een stamper. Dan kookte men het in een pot en maakte er koeken van. De smaak ervan leek op de smaak van baksel in olie. Telkens wanneer de dauw ’s nachts op het kamp neerdaalde, daalde ook het manna daarop neer. Toen hoorde Mozes het volk jammeren, geslacht na geslacht, ieder voor de ingang van zijn tent. En de toorn van de HEERE ontbrandde hevig; ook in de ogen van Mozes was het kwalijk.


Toen stak er van de kant van de HEERE een wind op en voerde kwakkels aan vanaf de zee, en verspreidde ze boven het kamp, ongeveer een dagreis naar de ene kant en een dagreis naar de andere kant, rondom het kamp, ongeveer twee el hoog boven het aardoppervlak. En het volk stond op, die hele dag en die hele nacht, en heel de volgende dag, en men verzamelde de kwakkels. Wie het minst had, had tien homer verzameld, en men spreidde ze wijd voor zich uit, rondom het kamp.
Het vlees zat nog tussen hun tanden, voordat het gekauwd was, toen de toorn van de HEERE tegen het volk ontbrandde, en de HEERE bracht het volk een zeer grote slag toe. Daarom gaf men die plaats de naam Kibroth-Taäva, want daar hadden zij het volk dat zo gulzig geweest was, begraven.

Numeri 11:1-10 en 31-34 (HSV).

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Toch gingen zij door met tegen Hem te zondigen: zij tergden de Allerhoogste in de dorre wildernis. Zij stelden God in hun hart op de proef: zij vroegen om voedsel, overeenkomstig hun verlangen. Zij spraken tegen God en zeiden: Zou God een tafel gereed kunnen maken in de woestijn? Zie, Hij heeft de rots geslagen, zodat er water uitvloeide en er beken overvloedig uitstroomden. Zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volk van vlees kunnen voorzien?
Daarom hoorde de HEERE het en werd verbolgen; een vuur ontstak tegen Jakob, ja, toorn laaide op tegen Israël. Want zij geloofden niet in God en vertrouwden niet op Zijn heil. Hij gebood de wolken daarboven en opende de deuren van de hemel: Hij liet manna op hen regenen om te eten en gaf hun hemels koren. Eenieder at het brood van de machtigen; Hij zond hun proviand tot verzadiging toe.
Hij deed de oostenwind opsteken langs de hemel en voerde door Zijn macht de zuidenwind aan. Hij liet vlees op hen regenen als stof en gevleugelde vogels als zand van de zee. Hij deed het vallen midden in Zijn kamp,
rondom Zijn woningen.
Toen aten zij en werden volop verzadigd, omdat Hij hun bracht wat zij begeerden. Zij waren van hun begeerte nog niet bekomen, hun voedsel was nog in hun mond, of Gods toorn laaide tegen hen op: Hij doodde de welgedane mensen onder hen en velde de besten van Israël neer.

Psalm 78:17-31 (HSV).

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken. Toen het avond werd, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is nu verstreken; stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen kunnen gaan om voor zichzelf voedsel te kopen. Jezus zei echter tegen hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, geeft u hun te eten. Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen. Hij zei: Breng ze hier bij Mij. En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de menigte. En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol. Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.
Matteüs 14:14-21 (HSV).

Plaaats een bron van licht in donkere omstandigheden
Het volk Israël werd door God geleid om rond te trekken in de woestijn. In hun basis­behoefte aan voedsel werd wel voorzien, maar ze kregen een zeer saai menu zonder afwisseling. Het volk had genoeg van het manna. Zij wilden vlees eten. Het volk miste de verscheidenheid aan voedsel die zij, zelfs als slaven, in Egypte hadden gehad.

Het probleem was meer inwendig dan uitwendig. Wat zou hierbij kunnen helpen?

Geen wonderen of tekenen. Niet het oversteken van de Rode Zee. Niet het manna uit de hemel, noch het water uit de rots. Geen wolkkolom, noch een vuurkolom. En zeker niet het vlees waarom ze vroegen. God gaf het hun elke dag, een maand lang, totdat het uit hun neusgaten kwam (Numeri 11:20).

Uitwendige hulp is niet genoeg, als er geen innerlijke reactie is. In die toestand merken we niet de positieve dingen op, die misschien op dit moment gebeuren te midden van onze moeilijkheden. Het is donker binnen in ons. We worden verteerd door gedachten over het verleden. Plotseling ziet het verleden (‘het leven in Egypte’) er zo goed uit.

Iemand die niet innerlijk reageert op Gods licht en voorziening wordt een ‘droge ziel’. Helaas kan dit een besmettelijke ziekte zijn, die het hele volk doordringt en zelfs de leiders aantast. Mozes wilde ermee ophouden en wanhoopte zelfs aan zijn leven: ‘Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien!’ (Numeri 11:14-15)

In deze toestand kunnen wij het gevoel hebben dat er geen vreugde is, geen zin aan ons leven.

Een van de oplossingen is het gebod dat God gaf om actief, doelbewust de lichtbron in de tabernakel op te stellen, op een hoge, dominante, zichtbare manier. ‘…Wanneer u de lampen aansteekt, moeten de zeven lampen licht verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar.’ (Numeri 8:2)

Dit zal ons in staat stellen om die dingen waar te nemen die op een bepaald moment positief zijn, en stabiel op dit moment te leven, vandaag. Laten we dankbaar zijn voor wat we hebben, en laten we de bron van het leven verheffen.

‘En God zei: ‘Laat er licht zijn’, en er was licht.’ (Genesis 1:3)

‘In Hem was leven, en dat leven was het licht van de mensheid. En het licht scheen in de duisternis.’ (Johannes 1:2)

Wilt u meer nieuws ontvangen over Israël? Klik hier voor de dagelijkse gratis e-mail nieuwsbrief.