
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Wayishlach (En hij zond) zijn:
✡ Torahlezing: Genesis 32:4 – 36:43,
✡ Profetenlezing: Obadja 1:1-21,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 11:11-20.
In verband met het thema wijken we daar van af.
Een gedeelte uit de Torahlezing
Bij zijn overhaaste vertrek uit het land deed Jakob een gelofte: Als God met mij zal zijn en mij zal beschermen op deze weg, waar ik op ga, en mij brood zal geven om te eten en kleren om aan te trekken, en ik in vrede in het huis van mijn vader zal terugkeren, dan zal de HEERE mij tot een God zijn.. God had aan al Jakobs voorwaarden voldaan, en herinnert Jakob daaraan. Dan wil Jakob radicaal God dienen. Hij begraaft de afgoden, en bouwt een altaar op de plaats waar God hem was verschenen.
Daarna zei God tegen Jakob: Sta op, ga naar Bethel en ga daar wonen en maak daar een altaar voor de God Die aan u verschenen is, toen u vluchtte voor uw broer Ezau. Toen zei Jakob tegen zijn huisgezin en tegen allen die bij hem waren: Doe de vreemde goden die in uw midden zijn, van u weg. Reinig u en verwissel uw kleren. Laten wij opstaan en naar Bethel gaan. Ik zal daar een altaar maken voor de God Die mij antwoordde op de dag toen ik in nood was, en Die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben. Toen gaven zij Jakob al de vreemde goden die ze bij zich bij zich hadden, en de ringen die ze in de oren droegen. En Jakob verborg ze onder de eik die bij Sichem staat.
Daarop braken zij op. Gods verschrikking lag over de steden die hen omringden, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden. Zo kwam Jakob in Luz, dat in het land Kanaän ligt – het tegenwoordige Bethel – hij en al het volk dat bij hem was. Hij bouwde daar een altaar en noemde die plaats El Bethel, want God had Zich daar aan hem geopenbaard, toen hij voor zijn broer vluchtte.
En God verscheen opnieuw aan Jakob, nadat hij uit Paddan-Aram gekomen was, en Hij zegende hem. God zei toen tegen hem: Uw naam is Jakob, maar uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël zal uw naam zijn; en Hij gaf hem de naam Israël.
Verder zei God tegen hem: Ik ben God, de Almachtige. Wees vruchtbaar en word talrijk. Een volk, ja, een menigte van volken zal uit u ontstaan; koningen zullen uit uw lichaam voortkomen. Dit land, dat Ik Abraham en Izak gegeven heb, dat zal Ik aan u geven; en aan uw nageslacht na u zal Ik dit land geven. Toen voer God op, bij hem vandaan, van de plaats waar Hij met hem gesproken had.
Jakob richtte op de plaats waar God met hem gesproken had een gedenkteken op, een stenen gedenkteken. Hij goot er een plengoffer over uit en goot er olie over. En Jakob gaf de plaats waar God met hem gesproken had, de naam Bethel.
Genesis 35:1-7 en 9-15 (HSV).
Een gedeelte uit de Profetenlezing
Dit gedeelte uit Psalm 22 geeft weer wat Jakob ondervond: God heeft zijn gebed verhoord en hem verlost uit gevaren. Dat roept op tot dankbaarheid en nakomen van geloften.
Deze psalm spreekt ook over het lijden en sterven van Jezus Christus, en beschrijft letterlijk gebeurtenissen tijdens de kruisiging.
Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame ziel van het geweld. Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de hoorns van de wilde ossen. Ja, U hebt mij verhoord. Ik zal Uw Naam mijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal ik U loven. U die de HEERE vreest, loof Hem; alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem; wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël. Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende niet veracht en niet verafschuwd; Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente, mijn geloften zal ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen.
Psalm 22:21-26 (HSV).
Gedeelten uit het Nieuwe Testament
Paulus herinnert de gemeente in Korinthe er aan, dat zij beloofd hebben de moedergemeente in Jeruzalem financieel te ondersteunen. Zorg dat uw gave klaar ligt. ‘Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.’
Want het is voor mij niet nodig u te schrijven over het dienstbetoon aan de heiligen. Want ik weet van uw bereidwilligheid, waarover ik u roem bij de Macedoniërs, namelijk dat Achaje al sinds een jaar gereed is. En uw ijver heeft velen aangestoken. Maar ik heb de broeders gestuurd, opdat onze roem over u in dit opzicht niet zonder inhoud zou blijken, opdat u – zoals ik zei – gereed bent; opdat niet misschien, als er Macedoniërs met mij meekomen en zij u niet gereed vinden, wij – om niet te zeggen: u – beschaamd worden in dit vertrouwen op onze roem over u. Ik achtte het dus nodig de broeders aan te sporen eerst naar u toe te gaan en de eerder door u beloofde zegen vóóraf in gereedheid te brengen, zodat deze gereedligt als een zegen en niet als een gift in gierigheid gegeven.
En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten. Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. En God is bij machte elke vorm van genade overvloedig te maken in u, zodat u, wanneer u in alles altijd al het nodige bezit, overvloedig kunt zijn in elk goed werk.
Want het betonen van deze dienst vult niet alleen de tekorten van de heiligen aan, maar is ook een overvloedige bron van vele dankzeggingen aan God, want door dit bewijs van dienstbetoon verheerlijken zij God vanwege de onderdanigheid aan het Evangelie van Christus, overeenkomstig uw belijdenis, en vanwege de gulle handreiking aan hen en aan allen.
2 Korinthe 9:1-8 en 12-13 (HSV).
Wilt u meer nieuws ontvangen over Israël? Klik hier voor de dagelijkse gratis e-mail nieuwsbrief.
Voor een uitwerkingen van deze sidra voor een Bijbelleeskring, zie Genesis-31.pdf