Commentaar gaat verder na de Bijbelgedeelten
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Re’eh (Zie!) zijn:
✡ Torahlezing: Deuteronomium 11:26 – 16:17,
✡ Profetenlezing: Jesaja 54:11 – 55:5,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Johannes 7:37-52.
In verband met het thema wijken we daar van af.
Gedeelten uit de Torahlezing
Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: de zegen, als u luistert naar de geboden van de HEERE, uw God, die ik u heden gebied; de vloek, als u niet luistert naar de geboden van de HEERE, uw God, en van de weg afwijkt die ik u heden gebied, om achter andere goden aan te gaan, die u niet gekend hebt.
Het zal gebeuren, wanneer de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, dat u de zegen uit zult spreken op de berg Gerizim en de vloek op de berg Ebal. Die liggen immers aan de overzijde van de Jordaan, achter de weg naar de zonsondergang, in het land van de Kanaänieten die in de Vlakte wonen, tegenover Gilgal, bij de eiken van More. Want u zult de Jordaan oversteken om het land dat de HEERE, uw God, u geeft, in te gaan en het in bezit te nemen; u zult het in bezit nemen en erin wonen. Neem dan alle verordeningen en bepalingen die ik u heden voorhoud, nauwlettend in acht.
Deuteronomium 11:26-32 (HSV).
Een gedeelte uit de Profetenlezing
Kom, laten wij vrolijk zingen voor de HEERE, laten wij juichen voor de rots van ons heil. 2Laten wij Zijn aangezicht tegemoet gaan met een loflied, laten wij voor Hem juichen met psalmen.
Want de HEERE is een groot God, ja, een groot Koning boven alle goden. In Zijn hand zijn de diepste plaatsen van de aarde en de toppen van de bergen zijn van Hem. Van Hem is ook de zee, want Híj heeft haar gemaakt, Zijn handen hebben het droge gevormd.
Kom, laten wij ons neerbuigen en neerbukken, laten wij knielen voor de HEERE, Die ons gemaakt heeft. Want Hij is onze God en wij zijn het volk van Zijn weide en de schapen van Zijn hand.
Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet, zoals te Meriba, zoals in de dagen van Massa in de woestijn: daar stelden uw vaderen Mij op de proef, daar beproefden zij Mij, hoewel zij Mijn werk zagen.
Veertig jaar heb Ik gewalgd van dit geslacht; Ik heb gezegd: Zij zijn een volk met een dwalend hart, en zíj kennen Mijn wegen niet. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij nooit binnengaan!
Psalm 95 (HSV).
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet, zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn. Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang. Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!
Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God; maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken, opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de zonde. Want wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden, terwijl er wordt gezegd: Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet, zoals in de verbittering.
Want hoewel sommigen die stem gehoord hadden, hebben zij Hem verbitterd, maar niet allen die onder leiding van Mozes uit Egypte waren getrokken. Op wie is Hij dan veertig jaar lang vertoornd geweest? Was het niet op hen die gezondigd hadden, van wie de lichamen zijn gevallen in de woestijn? En aan wie heeft Hij gezworen dat zij Zijn rust niet zouden binnengaan, dan aan hen die ongehoorzaam geweest waren? Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof.
Hebreeën 3:7-19 (HSV).
Is het gemakkelijk om de zegen te kiezen?
Dit gedeelte uit Deuteronomium begint met het prachtige voorrecht dat ons mensen aan het begin van de schepping is gegeven, dat ons onderscheidt, dat ons ons hele leven leidt, namelijk de vrije wil. Het recht om te kiezen tussen goed en kwaad, tussen zegen en vloek.
De verplichting om verantwoordelijk te zijn voor onze beslissingen op elk gegeven moment. De goede en geslaagde beslissingen, maar ook de beslissingen die minder geslaagd zijn.
Zelfs wanneer we op ‘automatisch’ lijken te werken, wanneer het lijkt alsof iemand al voor ons beslist heeft, in een echt moment van eerlijkheid en zielsonderzoek, beseffen we dat we kiezen.
Beslissen wat te kiezen is verondersteld gemakkelijk te zijn! Wie zou niet kiezen voor De Zegen?! Maar wat is de zegen? Wat is het goede pad, de juiste richting? Is het blinde gehoorzaamheid? Of soms, paradoxaal genoeg, een gezonde dosis scepsis?
Een van de belangrijkste Joodse gebeden is: ‘Hoor, Israël, de Heer, onze God, de Heer is één.’ (Deuteronomium 6:4) Mozes zei ons te horen en te luisteren. En één van de dingen waar we naar moeten luisteren is de dialoog van ons innerlijk geweten.
Let op, het woord waarmee dit Torah gedeelte begint is ‘Zie…’ In dit gedeelte wordt ons gevraagd onze visie te verscherpen, te observeren en te onderscheiden, want we leven in een samenleving samen met andere mensen. Kijken we afgeleid in verschillende richtingen? Is onze aandacht gericht op anderen die succesvoller zijn? Meer getalenteerd? Rijker zijn? Meer acceptabel? Willen we hen imiteren? Om zoals hen te zijn?
Dit verlangen om zoals anderen te zijn, houdt ons weg van God. Het maakt dat we ons verwijderen van ons hart en de geest die in ons woont, en dan hun goden aanbidden. Dat is afgoderij. Een van de waarschuwingen die Mozes het volk Israël geeft, voordat het het Land Israël binnengaat, is om niet jaloers te kijken naar de volken die daar wonen, om niet zoals hen te willen zijn. Mozes weet dat dit het volk van God zal afhouden en het andere goden zal doen aanbidden.
Als we verder lezen in de parasha (gedeelte) lijkt het erop dat deze instructie doorgaat als een gouden draad, een scharlaken koord… ‘ U zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.’ Ook al lijken ze meer de moeite waard en verleidelijker. Zo zien ze er inderdaad vaak uit.
Anderen lijken misschien succesvoller, rijker, mooier. Het kan lijken alsof hun leven comfortabeler, beter en zelfs gelukkiger is. Niet voor niets wordt dit gebod herhaald, want het is helemaal niet gemakkelijk.
Onze neiging is juist om te willen zijn zoals de ander, juist om te slagen zoals hij, om hem na te volgen. Daarom komt dit Torah gedeelte en vertelt ons om te onderscheiden. Je moet helder zien om te kunnen onderscheiden welke van de keuzes die voor je liggen werkelijk tot zegen leidt.
Helder zien vereist dat ik me bevrijd van illusies. Soms is de zegen zo duidelijk als daglicht, en is het gemakkelijk voor ons om die te kiezen. Maar soms is de zegen verborgen en hebben we grondige overdenking nodig.
Zo is het ook met de vloek. Soms ‘slaat’ die ons onmiddellijk op het hoofd, en zien we meteen waar we fout zijn gegaan. Maar soms duurt het jaren voordat we beseffen… dat de plaats waar we zijn schadelijk voor ons is!
Dan, als we eindelijk wakker worden en helderder zien, is de keuze weer aan ons: Goed of slecht, zegen of vloek.
En als we de zegen willen kiezen, moeten we onthouden dat leven in zegen dagelijks werk vereist, dagelijks onderscheid maken van wat ‘het goede’ is. Ben ik afgeleid door naar anderen te kijken? Klaag ik? Ik moet duidelijk leren kennen wat mij van God weghoudt. De verbondenheid met God is het doel dat ons leidt in deze zoektocht. Wanneer we met God verbonden zijn, zullen we weten dat we goed gehoord en goed gezien hebben.
En zelfs wanneer er duidelijke kennis is, moet je in gedachten houden dat het leven dynamisch is en steeds aan verandering onderhevig. Werken met de zegen is dagelijks werk, terwijl we ernaar streven in te gaan in zijn rust* en in onze erfenis.
Wilt u meer nieuws ontvangen over Israël? Klik hier voor de dagelijkse gratis e-mail nieuwsbrief.