De olijfboom kwam op de eerste plaats te staan, en werd dus
(niet officieel) de nationale boom. Op de tweede plaats kwam
de tabor-eik, bekend om zijn grote vruchten.
Hij werd gevolgd door de dadelpalm, de terebint (Palestijnse pistache) en de eucalyptus. De laatste boom is eigenlijk
een exoot die hierheen is gehaald om te helpen bij de drooglegging van de moerassen en om zijn schaduw. Cipressen en
vijgenbomen sloten de rij.
De olijfboom heeft grote symbolische waarde binnen het
Jodendom. Het staatsembleem bevat een menora die versierd
is met olijftakken. De duif die Noach uit de ark liet vliegen
komt terug met een olijftak in zijn bek. Daarom staat de olijftak
symbool voor terugkeer van leven en is het een internationaal
vredessymbool.
Volgens de cijfers van het JNF staat tegenwoordig 84.000
hectare Israëlisch land vol met olijfgaarden. Er wordt jaarlijks
meer dan 15.000 ton olijfolie geproduceerd en meer dan 24.000
ton eetbare olijven. Ieder jaar komen er nog 15.000 stekken
van olijfbomen bij.
Ook Israel Today heeft zijn eigen olijfgaard in de woestijn
die grenst aan Egypte, waar ook heel wat lezers van dit blad
deel aan hebben.
Dit artikel verscheen in het aprilnummer van het Israel Today Magazine. Klik hier voor een abonnement.