Christelijke pogingen om Joden tot Christus te bekeren zijn de laatste jaren enorm toegenomen. Een van de resultaten hiervan is, dat onlangs een christelijke zendeling in Israël is gearresteerd.
Hoe gaat Israël om met deze toename van Christenen, die van over de hele wereld komen, om ‘redding’ te brengen aan de Joden? In dit artikel vind u een naar binnen gericht overzicht op de politiek, het beleid en de spelers in Israël omtrent de christelijke zendingsactiviteiten onder het Joodse volk.
De geschiedenis
Om de recente acties tegen christelijke evangelisten binnen Israël beter te begrijpen, moeten we de geschiedenis van de moderne zending naar de Joodse staat in ogenschouw nemen. Al in 1821 kwamen Amerikaanse Evangelicals naar dit land om het Evangelie te verspreiden onder de Joodse immigranten, die onder leiding van Elijah Zalman (de zogenaamde Gaon – genie – van Vilna), vanuit Litouwen arriveerden. Andere zendelingen volgden spoedig vanuit Duitsland, Finland, Rusland en Engeland, allen hopend bekeerlingen te vinden onder de (in het onontgonnen land worstelende) Joodse immigranten.
Deze eerste christelijke missionarissen, afkomstig uit zowel de katholieke als de protestantse tradities, hadden succes met het bekeren van veel lokale Arabieren tot hun verschillende christelijke denominaties. De Joden echter sloegen op de vlucht.
Niet afgeschrikt door het Joodse verzet, bouwden christelijke missionarissen overal in het Land kerken, kloosters, ziekenhuizen, scholen, fabrieken en uitgeverijen. Zij boden plaatselijke Joden en Arabieren onderwijsmogelijkheden, banen en praktische hulp zoals voedsel, kleding, geld en andere middelen. Het ‘zendelingen probleem’ werd al snel een grote zorg voor de zich nieuw ontwikkelende nederzettingen van verarmde Joden, die terugkeerden naar hun vaderland.
Wat nu bekend staat als de Anglicaanse School was oorspronkelijk een ziekenhuis, een van de vele, gebouwd door Christelijke missionarissen in Jeruzalem. (Foto: Publiek domein)
Kan Israël het christelijke evangelie tegenhouden?
Met de oprichting van de staat, hebben de stichters van Israël gedebatteerd over de vraag hoe zij agressieve christelijke missionarissen ervan konden weerhouden misbruik te maken van de behoeftige Joodse bevolking. Het aan banden leggen van de christelijke zending zou zeker verkeerd worden begrepen door moderne democratieën, waar vrijheid van godsdienst wordt beschouwd als een fundamenteel en moreel recht. Om de vrijheid van godsdienst in Israël te waarborgen, deed de natie dus niets om deze zendingsactiviteiten aan banden te leggen, noch werden er wetten gemaakt die de christelijke zendingsactiviteiten in het Land aan banden legden.
Veel regeringsfunctionarissen, zowel seculier als religieus, bleven aandringen op wetten die zendingsactiviteiten aan banden zouden kunnen leggen. ‘Israël werd opgericht om het Joodse volk en de Joodse waarden te behouden. Missionarissen vormen een tegenkracht die deze doelstellingen tegenwerkt’, zo betoogden zij. Bovendien wezen zij erop dat, omdat de Christenen de Joden eeuwenlang hadden vervolgd, hun ‘missie in Israël’ ingeperkt moest worden.
Tot 1977 weigerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken Joodse organisaties toe te staan actie te ondernemen tegen buitenlandse missionarissen, zodat het er op zou kunnen lijken dat Israël het grondrecht van vrijheid van godsdienst inderdaad eerbiedigde.
Volgens het Ministerie van Religieuze Zaken was ‘de Joodse bekering tot het christendom dan ook te verwaarlozen’, ondanks de massale voortdurende inspanningen van talrijke christelijke organisaties, die ook financiële prikkels gebruikten om Joden tot het christendom te bekeren.
Het was niet nodig om de zendingsactiviteiten in Israël in te perken, omdat de Joden weigerden te geloven in de Christus die de kerken predikten. Gedurende honderden jaren bouwden Christenen scholen, ziekenhuizen en kerken, en investeerden vele miljoenen dollars, in de hoop het Joodse volk ervan te overtuigen, dat Jezus hun beloofde Messias is. Ondanks deze massale inspanningen werden slechts zeer weinig Joden tot Christus bekeerd.
De christelijke missies droegen niet veel vrucht in termen van bekeringen. Maar de Knesset zag hen nog steeds als een gevaarlijke bedreiging voor de toekomst van de Staat Israël. (Foto: Kobi Gideon/GPO)
De problemen beginnen
In de jaren zestig schreven grote aantallen Arabische en Joodse Israëli’s hun kinderen in op katholieke en protestantse scholen, die voor hen betere leerprogramma’s leken te hebben dan de Israëlische Hebreeuwse scholen. Joodse ouders waren niet bezorgd dat hun kinderen zich tot het christendom zouden bekeren, zij hadden vertrouwen in hun seculiere Israëlisch-Joodse identiteit.
Regeringsambtenaren, zowel seculier als religieus, waren echter bezorgd over deze groeiende trend en namen in 1968 de eerste ‘anti-zendingswet’ aan, die bepaalt dat ‘Niemand met een minderjarige (jonger dan 18 jaar) mag praten over het veranderen van godsdienst, zonder toestemming van de ouders’. Hoewel het christendom niet in deze wet wordt genoemd, blijkt uit verslagen van de besprekingen rond het aannemen van deze wet duidelijk, dat de ambtenaren bezorgd waren en ‘Israëlische kinderen wilden beschermen tegen de christelijke zendingsdrang’.
Zowel Arabieren als Joden waren in de begindagen van de staat Israël van mening, dat de door Europa geleide christelijke scholen hun kinderen een betere opleiding gaven. Slechts weinigen waren er bezorgd over dat hun kinderen als christenen thuis zouden komen. (Foto:GPO)
Toen kwamen de Messiasbelijdende Joden
Messiasbelijdende Joden vormden een geheel nieuwe uitdaging voor de Joodse natie. In de zeventiger jaren kwamen grote aantallen jonge Joden tot de overtuiging dat Jezus de Messias is, maar zij weigerden zich te bekeren tot het traditionele christendom of zich aan te sluiten bij christelijke kerken. Deze Joodse Christenen, die later bekend werden als Messiasbelijdende Joden, verklaarden openlijk dat Jesjoea (Jezus) de Messias is voor het Joodse volk, terwijl zij alle aspecten van hun Joodse identiteit bleven behouden. Het succes van deze nieuwe beweging, die elementen van het Jodendom combineerde met hun Messiaans geloof, was een nieuwe en effectieve manier om Joden te winnen voor het geloof in Jezus.
Zowel religieuze als seculiere ministers binnen de regering wilden een halt toeroepen aan het toenemende aantal Joden dat tot geloof in Jezus kwam, maar Israël kon geen wet opstellen tegen Joden die in Jezus geloven. De Israëlische Onafhankelijkheidsverklaring beschermt de ‘vrijheid van godsdienst en de vrijheid om van godsdienst te veranderen, zolang dit niet onder dwang geschiedt’. Bovendien was het beleid van de staat er op gericht dat ‘de regering zich niet zou bemoeien met religieus onderwijs, noch met de prediking van welke godsdienst dan ook, zolang dit alles binnen de wet geschiedt’.
Messiasbelijdende Joden vormden een unieke uitdaging voor de staat. (Foto: David Cohen/Flash90)
Opkomende anti-missionaire groepen
Als democratische natie en een belangrijke toeristische bestemming voor Christenen, kon Israël het zich niet veroorloven om christelijke zendingsmissies de toegang tot Israël te ontzeggen. Messiasbelijdende Joden vormden echter een gemakkelijker doelwit.
Christelijke zendingsmissies naar Israël proberen al meer dan 200 jaar Joden tot Christus te bekeren – zonder veel succes. Toen de Messiaans-Joodse beweging in de jaren ’70 opkwam en deze Messiaanse gemeenten begon te vormen in het hele land, begonnen steeds meer Joden in Jesjoea (Jezus) te geloven, en werden veel mensen nerveus.
In een poging om het groeiende aantal Joden dat in Jezus geloofde te beperken, werd slechts zes maanden nadat de rechtse Likoedpartij (nu geleid door Netanyahu) in 1977 voor de eerste keer de verkiezingen had gewonnen, een compromis bereikt. De regering van Menachem Begin nam de Israëlische ‘zendingswet’ aan, die straffen kon opleggen in de vorm van gevangenisstraf en/of boetes, en deze wet bepaalde het volgende:
1. Niemand mag een ander een materiële stimulans geven om van godsdienst te veranderen.
2. Niemand mag met een minderjarige (jonger dan 18 jaar) gesprekken voeren over het veranderen van godsdienst, zonder toestemming van de ouders.
Deze wetten hadden echter geen effect, en konden de Messiaans-Joodse beweging niet tegenhouden. Tegen de jaren 90 waren de aantallen Israëlische Joden die zich tot Jesjoea bekeerden zodanig toegenomen, dat het ultraorthodoxe lid van de Knesset, Moshe Gafni, het initiatief nam om meer restrictieve, beter handhaafbare wetten op te stellen, in een poging om de Messiasbelijdende Joden te kunnen straffen, en de beweging van Joden die zich tot Christus bekeerden te kunnen stoppen. Maar deze wet is nooit aangenomen.
Moshe Gafni gaat tot op de dag van vandaag tekeer tegen de ‘dreiging’ van Messiasbelijdende Joden. (Foto: Hadas Parush/Flash90)
Intussen zijn anti-missionaire groepen in Israël er in geslaagd om twee zaken ter behandeling voor het Hooggerechtshof te brengen, teneinde Messiasbelijdende Joden te verhinderen om als Joden naar Israël te immigreren. De rechters van het Hooggerechtshof oordeelden dat ‘deze christen-Joden naar Israël emigreren als mensen die een andere godsdienst aanhangen, en dat zij daarom niet naar Israël kunnen emigreren binnen de regelgeving zoals opgenomen in de Wet van Terugkeer’.
In hun uitleg wezen de seculiere en liberale rechters er op, dat de geschiedenis, de traditie en de algemene opinie van zowel het seculiere als het religieuze Jodendom de geldende opinie is, dat ‘het geloof in Jezus als een andere godsdienst moet worden beschouwd’. Het idee dat een Jood die in Jezus gelooft Jood zou kunnen blijven, was en is voor het merendeel van de Joodse bevolking nog steeds onaanvaardbaar.
Op deze manier konden de orthodox-religieuze partijen in de regering het Hooggerechtshof gebruiken om de groeiende groep Messiasbelijdende Joden lastig te vallen en te beperken in hun zendingsactiviteiten, terwijl het zogenaamde principe van ‘vrijheid van godsdienst’ in Israël bleef bestaan.
Christelijke zendingsactiviteiten in Israël: Het laatste hoofdstuk
De Messiasbelijdende gemeenschap binnen Israël reageerde op Gafni’s dreigementen door een Israëlische Messiasbelijdende Joodse en Christelijke coalitie te vormen, het Messiaans Actie Comité (MAC) genaamd. Deze groep organiseerde een grote media campagne, waarin werd opgeroepen tot een ‘doelbewuste, voortdurende en intense druk’ op Israëlische wetgevers, politici en anderen die met Israël bevriend zijn, om verdere anti-missionaire en ondemocratische wetgeving te voorkomen.
Internationale christelijke organisaties sloten zich aan bij deze Messiaanse beweging, in hun strijd voor het recht om het Evangelie te prediken aan het Joodse volk in Israël. Amerikaanse evangelische groeperingen (waaronder de organisatie Jews for Jesus) dienden klachten in bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, en wezen er op dat de nieuwe anti-missionaire wetgeving lijnrecht zou indruisen tegen de International Religious Freedoms Act, die het Amerikaanse Congres onlangs had aangenomen.
Geheel onverwachts stemde toenmalig premier Benjamin Netanyahu vóór de nieuwe anti-missionaire/Messiaanse wet, tijdens de eerste stemming in de Knesset. Evangelicalen kwamen in opstand en beschuldigden Netanyahu ervan zijn belofte aan hen te breken, dat Israël de rechten van Christenen in het land zou beschermen. Senator Jesse Helms, voorzitter van de Senaatscommissie voor Buitenlandse Betrekkingen, en oude vriend van Israël, was woedend over Netanyahu’s steun aan het anti-missionaire wetsvoorstel. Helms maakte het de premier duidelijk – Israël zou worden bedreigd met handelssancties van de Verenigde Staten, als de anti-evangelisatiewetgeving zou worden aangenomen.
In wat sommigen zagen als een goddelijke interventie, oefende de Anti-Defamation League (ADL), de zeer gerespecteerde Joodse organisatie, die fel gekant is tegen christelijke zending, druk uit op Netanyahu om het wetsvoorstel te verwerpen, erop aandringend dat ‘terwijl we bezorgd zijn over pogingen om Joden te bekeren, we ook bezorgd zijn over de implicaties die dergelijke anti-missionaire wetgeving zou hebben op alle minderheidsrechten in Israël’.
Het kwam voor de evangelicalen als een verrassing, dat Netanyahu geen fan is van christelijke of messiaanse zending. Toen zijn coalitiemeerderheid eiste dat er een wetsvoorstel zou worden aangenomen, dat de prediking van het Evangelie in Israël zou verbieden, tekende hij zonder aarzelen. In zekere zin had hij geen keus. Weigering om het wetsvoorstel aan te nemen zou zijn coalitie doen uiteenvallen en hem zijn premierschap kosten. Toen Netanyahu de toenemende internationale druk om het anti-zendingswetsvoorstel te verwerpen niet langer kon negeren, kwam hij in een politieke impasse terecht, en verraste hij opnieuw alle anderen.
In privégesprekken wist de premier eigenhandig grote christelijke organisaties in Israël over te halen om te beloven, dat zij niet onder Joodse mensen zouden evangeliseren – een ongehoorde prestatie binnen 2000 jaar christendom. De Internationale Christelijke Ambassade in Jeruzalem (ICEJ), Bridges for Peace en andere christelijke groepen ondertekenden deze afspraak, en boden hun eigen anti-missionaire garanties – in lijn met de anti-missionaire wetgeving van de Knesset – aan op het bureau van de premier, en de regering trok de steun voor het nu onnodige wetsvoorstel in.
Ondertussen gaan Messiasbelijdende Joden in Israël, met beperkt succes, door met het prediken en onderwijzen van Jesjoea als de Joodse Messias. Terwijl hun beweging groeit, groeit ook de oppositie, hetgeen zichtbaar is aan de voortdurende vervolging, en de pogingen van de regering om wetten aan te nemen die hun activiteiten moeten belemmeren.
Als Messiasbelijdende gezinnen niet doorgaan met het vieren van de schoonheid van de Joodse traditie, samen met hun geloof in Jezus, thuis en in hun gemeenten, zullen zij blijven assimileren in de niet-Joodse christelijke wereld en daardoor vreemde en onherkenbare getuigen worden van Israëls Messias.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op de Engelse website van Israel Today in augustus 2021.
Ik ben veel dank verschuldigd aan Dimitri, een student aan de Hebreeuwse Universiteit, die mij een deel van het achtergrondmateriaal aanreikte over ‘Israël en de christelijke zending onder de Joden’.